Hoe kan de luchtdichtheid van een gebouw worden gemeten?
De mate van luchtdichtheid van het gebouw, of m.a.w. de kwantitatieve beoordeling van de luchtdichtheidsgraad, wordt bepaald aan de hand van een pressurisatieproef.
Daarbij is de opzet relatief eenvoudig: in eerste instantie wordt tussen de binnen- en buitenomgeving een drukverschil gecreëerd, waarna dan vervolgens de hoeveelheid weglekkende lucht wordt gemeten. Voor het opbouwen van dit drukverschil wordt in de praktijk meestal gebruik gemaakt van een zogenaamde “blower-door”. Zoals de benaming van het toestel zelf aangeeft, wordt bij deze proef in een deur- of raamopening een ventilator geplaatst die het gebouw in onder- of overdruk plaatst. De ventilator met regelbare snelheid is ingebouwd in een aan de specifieke ruwbouwmaten aanpasbaar frame.
Door middel van een regressie-berekening van het gemeten drukverschil over de gebouwschil en het luchtdebiet wordt dan het luchtdebiet voor een genormaliseerd drukverschil van 50Pa bepaald. De verhouding van het benodigde luchtdebiet om dit drukverschil te kunnen opbouwen tot het eigenlijke binnenvolume van het gebouw, geeft dan het ventilievoud : de n50-waarde.